1 van de activiteiten van mijn organisatie is het vinden van sponsors voor weeskinderen in gezinnen zodat ze naar school kunnen. Dat is – geleerd van Marijs, Arjan en Wieger – goedkoper en beter dan weeshuizen en dus prijzenswaardig. Nu kiezen de donors – met name Italianen – uit een stapel per post gestuurde foto’s met biografietje een kindje. Mij is gevraagd om te helpen met een website waar dat op kan. Mijn voorstel is om er een soort Wok-to-go menu van te maken: 1) kies je geslacht, 2) kies het schooltype (basis/middelbaar/hoger) en 3) kies het aantal trimesters (1/2/3). Optioneel als topping eten en/of uniform.
Belangrijke vraag blijft: laten we de donors nog de individuele kinderen uitzoeken, of zeggen we: “u kiest uw kaders, wij zoeken daarbinnen het kind dat het het meeste nodig heeft. Want wij kunnen dat prima beoordelen aan de hand van rationele criteria, terwijl u irrationeel kiest voor het zieligste/schattigste/vieste kindje.”
Ik ben voorstander van het laatste. Hulpgeven doe je vanuit je hart, maar met je hoofd. Als je hier emotioneel rond gaat lopen gaan de mensen een wedstrijdje zieligheid houden, dat gewonnen wordt door de dappersten en gladste praters. Zij die het het minste nodig hebben. Dan gaat er geld over de balk. Naar corruptie. Naar goed bedoelde regen in de drup projecten. Geven gehaaide pleegouders hun kind weken geen eten en sturen het naar de fotograaf met de opdracht puppyogen op te zetten.
Ik zat te werken in mijn kantoor (lees: de veranda). Briesje, kwetterende vogels. Zo af en toe een vlinder op mijn laptop. Mijn eigen werk bewonderen. Wat doe ik toch veel voor de mensen hier. De kokkin sjokte langs. Vroeg hoe het met me ging (fine). Zij was ook fine. Ze kwam naast me zitten. Vreemd. Op affectie, interesse of converstatievermogen had ik haar nog niet kunnen betrappen. Ze had een vraag voor me. Ze zorgt voor twee wezen. Ouders dood aan de Aids. Maar geen geld. En ik ben een vriend. Of ik ze niet wilde sponsoren. Puppyogen.
Vertel dan nog maar een keer je ratio verhaal. Dat ik hooguit aan het project wil geven, maar niet aan een individueel kind. Dat ik haar situatie niet kan beoordelen. Dat ik rationeel wil zijn, niet emotioneel.
Ze bleef me uitdrukkingsloos aankijken. Ik vroeg of ze me begrepen had. Ja. Ik vroeg of ze ook begrip had voor wat ik zei. Huh? Of ze snapte waarom ik er zo over dacht, waar het vandaan komt, begrip. Ja zei ze. Maar aan haar gezicht te zien had ik net zo goed de algemene voorwaarden van de NS kunnen voorlezen.
Of ik misschien een foto wilde zien.
Nee, juist niet. Je wil het geen chantage noemen. Maar je weet niet hoe je het moet noemen.
“Ik zal er over nadenken, maar reken er niet te veel op.” Zit je met je goede gedrag. Zit je een arme, goedwillende simpele vrouw vanachter je mooie laptop en fles mineraalwater even een lesje rechtvaardigheid te geven. En nu? Vindt ze met zo kil als ik mezelf? Zal ze in mijn eten spugen? Of juist extra hard koken? Durf ik haar nog onder ogen te komen? Moet ik me een botte lul of chantageslachtoffer voelen?
Misschien maak ik er te veel van. Oeganda is ook het land van “nee heb je en nooit geschoten altijd mis”.