Ik heb een fiets gekocht. Omdat het me wel handig leek in een dorpje waar alles ver uit elkaar ligt, maar ook omdat ik me in een vlaag van verstandsverbijstering voor Alp d’huzes heb opgegeven. Oja, mama: de alinea over het helmpje kun je – net als het komende blogje over de dame van onbekende zeden – beter even overslaan.
Het kopen heeft slechts twee dagen geduurd. Er is een straat met allemaal tweedehandsfietsverkopers. Verschillende uitgezocht. Dan voorzichtig over de prijs beginnen. Testritjes. Nog eens onderhandelen. De krant doornemen. Nee toch echt te duur. En nee dit is geen origineel onderdeel. Uiteindelijk bleef de verkoper van mijn eerste keus onverbiddelijk. Te duur. Dan maar de tweede keus. Prima prijs. Maak maar klaar, ga ik even pinnen.
Na twee kilometer begon de trapper te zwabberen. Na nog 500 meter viel die er af. Bleek vastgesoldeerd. Dus de volgende dag op hoge poten terug. Weer uren zitten, want zelfs daar probeerde hij een schandalig slaatje uit te slaan. Bevriende local bellen. Lunchen. Bevriende local komt langs. Praten. Second opinion. Boos worden. Zijn zus afslaan (“Je smeert me een fiets met verborgen gebrek aan en probeert me op te lichten met de reparatie. En dan nu je zus? Wat denk je zelf?”). Uiteindelijk 8 euro ipv de gevraagde 15 euro betaald. Oplichter.
Maar hoe krijg je een fiets in de rimboe? Eerst op de motor. Dan in de bus. Kippen er uit, fiets er in, kippen tussen de spaken zetten, luikje dicht. Dan achter op de auto. En op een andere auto. En laatste stukje fietsen, want vlak voor de bestemming liep de auto vast in de modder.
In Kampala was ik al een attractie. Maar hier in de middle of nowhere lopen hele dorpen uit om ‘Mzungu on a bicycle’ aan te gapen. Scharen kinderen die achter me aanrennen. Boda’s die me een boks geven en aanmoedigen. Fietsen is hier voor wie te arm is om een motor te kopen, laat staan een auto. En deze man die ongetwijfeld rijk genoeg is voor zijn eigen vliegtuig zwoegt met rood hoofd de berg op. Mafkees.
Misschien had ik een helmpje mee moeten nemen. Rond Kampala heb ik op de snelweg gefietst tussen rokende matatu’s en en toeterende vrachtwagens. Mijn vuurdoop had ik op Shebue roundabout. Soort van Hofplein. Maar dan zonder regels. En je vergeet al snel dat je links moet rijden. En nooit achterom kijken. Altijd voor je. Hier is gelukkig minder verkeer. Hier zijn alleen maar loodsteile onverharde wegen vol putten, los zand en keien. De afdrukken van mijn handgrepen staan diep in mijn handpalmen. Gelukkig heb ik 80ct in een fietsbel geinvesteerd.
Ik heb zelfs een fietstenue gekocht. Niet alleen om suikerrrietstengels (zelfs de dure astronautenrepen van thuis kunnen daar niet tegenop) in te stoppen, ook om de rest van mijn kleding te ontzien. 5 meter fietsen en je bent doorweekt. En ik heb maar 3 t-shirts. En in een ‘door de zon niet heel koud meer’ handwasje gaan die ook niet echt schoon worden. Shirt en broek kostten wel 6 euro. Overkomelijk als daar de zweetlucht niet uitgaat.
Of ik geef ze gratis aan degene die mijn fiets koopt (een zweetlucht houdt niemand hier tegen).
Een fiets die hier een maandsalaris kost verkopen. Dat wordt ook nog een leuk avontuur.