“meneer, uw hondje zeikt tegen mijn deur.” Zo’n regenachtige donderdag dat je je bijna verslaapt, alles laat vallen, alles vergeet en de melk op is. En dan het eerste wat je ziet als je de deur opentrekt is zon harig mormel dat een poot optilt tegen de treden voor de deur.
Ik schijn de enige te zijn die het raar vind. “Hij zeikt niet, markeert zijn territorium. hij druppelt alleen maar wat.”
“meneer, dit is mijn territorium. De enige die tegen de gevel mag zeiken ben ik,” probeer ik, maar de man heeft zich al omgedraaid en geeft een ruk aan het touw. Het harig mormel lacht me nog even in mijn gezicht uit en huppelt dan vrolijk naast de man verder.
Bij het stoplicht staat het duo nog.
“meneer, ik krijg mijn mond niet meer dicht van verbazing. Ik sta echt perplex van uw reactie.”
Alsof ik iets over het beroep van zijn moeder heb gezegd. “Luister, je deur is twee treden hoger.”
“Ik wil gewoon geen hond die tegen mijn huis pist,” probeer ik nog. Of zal ik vragen of ik eens door zijn brievenbus mag. Maar veel leuker gaat dit mijn donderdag niet maken. Het licht springt op groen.